Het stof is zo goed als neergedaald na de laatste gemeenteraadsverkiezingen. Er blijken weer grote verschillen als het gaat over de politieke verwachtingen vooraf, de verkiezingsuitslagen zelf en de analyses daarvan achteraf. Ook zien we grote verschillen tussen gemeenten op het vlak van betrekken van burgers bij de raadsprogramma’s en coalitievorming. Alles overziend staan voor ons twee vragen centraal als het gaat om een vernieuwende invulling van de lokale democratie:
– gaat het zoeken naar nieuwe antwoorden op maatschappelijke vraagstukken vorm krijgen?
– gaat sociale innovatie gestalte krijgen met gebruikmaking van de talenten van burgers?
Binnen de gemeenten – als de democratische basiscellen van de Nederlandse Staat – liggen de komende jaren voldoende maatschappelijke vraagstukken voor. Op wijkniveau en straatniveau blijken er soms grote verschillen qua gezondheid en leefbaarheid. Gemeentebreed zijn er verschillen voor wat betreft het maatschappelijk onbehagen en vertrouwen in de politiek. Daarnaast komen er op de gemeenten grote uitdagingen af: de uitwerking van transformaties (sociaal domein), transities (aardgasvrij & duurzame energie) en innovaties op het vlak van de digitalisering. Hoe gaat dat alles de komende jaren vorm krijgen tussen de lokale overheidsbesturen en hun burgers?
In enkele opiniestukken lees je dat burgers zelf schuld hebben aan de kloof tussen politiek en burgers, doordat ze elke keer weer anders stemmen. En dan achteraf gaan klagen dat de overheid onbetrouwbaar is omdat het beleid verandert. Of nog erger, burgers die zelf splinterpartijtjes oprichten, zodat besturen bijna onmogelijk is. En diezelfde burgers gaan dan ook nog eens procederen bij elk besluit waar zij last van hebben. …
Volgens een andere analyse heeft de individualisering in het kieshokje zijn definitieve doorbraak beleefd; bij deze geïndividualiseerde politiek is blijkbaar de vraag wat doet die (lokale) partij voor mij? Succesvolle politiek is in deze zin individuele rechten-politiek geworden.
Een verdergaande analyse schetst dat er vooral een groeiende politieke en culturele kloof aan het ontstaan is tussen de bruis- en krimpgebieden in Nederland. De politieke voorkeur lijkt steeds meer bepaald op basis van een kosmopolitische en lokale leefwereld. Daaruit volgt dan weer hoe men als burger tegen de (landelijke) politiek aankijkt. Kosmopolitische dominantie in de grote steden met daartegenover het toenemende lokale invloed in de vorm van winst voor lokale partijen in de middelgrote steden en op het platteland. Lokale verkiezingen lijken niet langer een graadmeter voor de landelijke politiek te zijn, het is eerder het omgekeerde. Daarmee keert de lokale gemeenschap in ieder geval terug als de belangrijkste politieke gemeenschap in ons Staatsbestel. Dit is ook herkenbaar in meerdere transformatieve bewegingen: vraagstukken van onderop aanpakken en oplossen.
Heel wezenlijk bij dit alles is volgens ons dat er vanuit de plaatselijke politiek vooral duidelijk nieuwe antwoorden gegeven worden als het gaat om de manier van samenleven en hoe we dat samen organiseren. Economische welvaart en – stabiliteit op landelijk niveau wordt als prettig ervaren, maar biedt geen soelaas als het gaat om antwoorden op de vragen over de wijze van samenleven en samenwerken op de lokale schaal. Innerlijke vervreemding raakt namelijk aan de onderlinge verbondenheid binnen de straat, de wijk, de kern, het dorp en de stadswijk. Er is op deze plekken behoefte aan morele gezaghebbende uitspraken over goed of fout, juist of onjuist, wat mag wel of niet! Gezaghebbende politieke uitspraken die in de lokale samenleving met elkaar doorleefd worden en de balans terugbrengen tussen de verschillende culturele identiteiten met hun eigenheden en een meeromvattende sociale cohesie als een zekerheid. Op lokaal niveau zijn er verschillende gelaagdheden en netwerken met eigen belangen, maar er is daarnaast ook behoefte aan sociale cohesie als een overkoepeling, die van een hogere orde is vanuit het algemeen belang. De glijdende schaal die qua groepsnormen nodig is om vanuit een gevoel van onderlinge verbondenheid te komen tot solidariteit en de goede acties. Burgers horen zichzelf niet als vreemden te gaan beleven.
Bij die hogere orde als algemeen belang gaat het erom vanuit een gedeeld ‘vooruitgangsgeloof’ – richting een zinvol en gelukkig bestaan – met elkaar tot de passende interacties te komen. Het gedachtengoed van de coöperatieve samenleving kan daarbij zeer behulpzaam zijn. Vanuit co-creatie op lokaal niveau de overheid, bedrijven en groepen van burgers met elkaar verbinden. Op basis van de dialoog de processen starten rond maatschappelijke vraagstukken, zonder dat er al zicht is op een oplossing. Een prachtig voorbeeld vormen de energiecoöperaties van burgers, die in het verlengde daarvan het voortouw gaan nemen bij het organiseren van de warmtekeuze-vraagstukken op wijkniveau. Zorgen dat diversiteit gaat aansluiten op diversiteit vanuit heldere, gedeelde uitgangspunten.
Het is nu aan gemeenteraden om bij de raadsprogramma’s en de coalitievorming met het college van burgemeester en wethouders de basis te leggen voor het ‘thuisgevoel’ van alle inwoners en de bijbehorende ‘solidariteit’ onder inwoners. Volgens ons vergt dat nieuwe processen en nieuwe antwoorden, die raken aan:
– invulling geven aan samenleven en samenwerken op basis van leefregels die staan voor een respectvolle omgang met elkaar;
– eigenaarschap op de verschillende niveaus als burger, straat, wijk en gemeente als het gaat om leefbaarheid en een zinvol en gelukkig bestaan;
– transparant oppakken van de complexe maatschappelijke vraagstukken met de inzet van de talenten en kracht vanuit netwerken in de lokale samenleving; gefaciliteerd door een ondersteuningsstructuur op basis van combinaties van de gemeentelijke overheid, het bedrijfsleven en coöperatieve verbanden.
Er zal in de coöperatieve samenleving ook daadwerkelijk werk gemaakt moeten gaan worden om mensen met een beperking naar werk toe te leiden, waaraan zij werksatisfactie kunnen beleven. Hier is namelijk niet hun beperking hun grootste zorg, maar de onzekerheid of ze wel werk kunnen krijgen en er invulling aan mogen geven.
In Nederland zien we dat het maatschappelijke onbehagen soms ook leidt tot haat en schelden. Het heeft te maken met twee verschijnselen. Het merendeel van de bevolking leeft niet meer vanuit een idee dat na de dood als beloning een paradijs in het vooruitzicht is. Dus als je beloond wilt worden, dan zal dat tijdens je leven moeten gebeuren. In het dagelijks bestaan blijkt dat je niet zomaar alles kunt worden of kunt verkrijgen. Het gevoel van schaarste en het psychologische verlies wordt vanuit de eigen identiteit en de identiteit van de groep waarvan men denkt deel uit te maken competitief gemaakt. Op basis daarvan gaat men zich afzetten tegen andere groepen. Alles wat niet lukt wordt de schuld van anderen. Hoe groter het gevoel van machteloosheid, hoe groter de verwijten en scheldpartijen. Het worden de komende 4 jaren weer echt interessante regeerperiodes in het lokaal bestuur, zeker als we samen die negatieve trend weten te keren en elkaar al lerend belonen.
Culemborg, 17 mei 2018 – Joost Spithoven & Jean Eigeman