Modern toezichthouderschap


De kern van de zaak; uitgebalanceerd geweten van toezicht

Inmiddels hou ik mijzelf al ruim 16 jaar bezig met Governance-vraagstukken en invulling geven aan de rol van commissaris en toezichthouder. Bij uiteenlopende organisaties in het land; variërend van afvalverwerking, kinderopvang, woningcorporatie, energiecoöperatie en een (overkoepelende) welzijnsinstelling.

Als ik gesprekken voer met mensen, die oprecht geïnteresseerd zijn in wat in deze toezichthouderschap omvat, dan blijken er (nog) heel uiteenlopende beelden te bestaan. Soms toch nog het vermoeden dat toezichthouders vooral heren met grijze haren zijn, die samen graag sigaren roken (als oude vrienden in een coöptatiesysteem). Of de inschatting dat de taak vooral het toepassen van een Governance-code betreft (als een geïnstrumentaliseerde toetsingsvorm van sturing en beheersing).

In mijn praktijk als toezichthouder blijkt dat deze beelden niet overeenkomen met de werkelijkheid van toezichthouden op het bestuurlijk handelen in de organisatie. Wel geldt bij het toezichthouden nog steeds als een belangrijk uitgangspunt, dat de toezichthouders niet op de stoel van het bestuur gaan zitten. De wijze waarop daar gekwalificeerd invulling aan kan worden gegeven, hangt naar ik heb geleerd op de eerste plaats samen met de invulling van bestuurlijke taakvolwassenheid binnen de organisatie. Op de tweede plaats gaat het om de taakvolwassenheid van de toezichthouders, ieder afzonderlijk en als collectieve raad.

Bij invulling geven aan het toezichthouderschap zijn de dilemma’s herkenbaar, zoals Marilieke Engbers die schildert in haar boekwerk ‘Onder commissarissen’. Vertrouw je erop dat de bestuurder alle informatie geeft, die nodig is om als toezichthouder je verantwoordelijkheid te nemen of ga je ervan uit dat hij een eigenbelang heeft (toezichtsdilemma)? In hoeverre werk je samen als toezichthouders en vertrouw je op elkanders inbreng via portefeuilles, terwijl je collectief verantwoordelijk bent voor de prestaties van de organisatie en de besturing daarvan (samenwerkingsdilemma)? Besluiten nemen over complexe vraagstukken is niet eenvoudig; er bestaan dan verschillen van inzicht – die ook nodig zijn bij de besluitvorming – ten aanzien van de strategie, het draagvlak, de effecten en de efficiency. Is bij deze kwestie het vermogen aanwezig om als toezichthouders op de langere termijn te kunnen samenwerken en in deze trajecten mogelijk verschillende rollen als inspirator, adviseur, facilitator en controleur te kunnen vervullen kunnen naar de bestuurder (besluitvormingsdilemma)? Bij dit alles is tijdens die paar keer per jaar vergaderen aan de hand van volle agenda’s met verschillende administratieve en strategische onderwerpen de tijdsdruk groot. Wordt vanuit de bestaansgrond juridisch en financieel voldoende aandacht geschonken aan de onderwerpen in de juiste volgorde (compliance-dilemma)? Het gesprek over deze dilemma’s en de complexiteit daarvan biedt de mogelijkheid om het ‘ongezegde’ op tafel te krijgen. Het helpt om je als toezichthouders te richten op de onderwerpen, die er werkelijk toe doen.

Bij de welzijnsinstelling als koepelorganisatie met verschillende dochterondernemingen waren we toe aan een groeistap. Naar buiten toe meer een gezicht krijgen als een goede gids voor opdrachtgevers, naar binnen toe meer samenwerking. Gaan uitstijgen als een netwerk voor maatschappelijke ontwikkeling, boven de sectorale organisatiebelangen van de dochterondernemingen. Dit vergde de nodige inspanningen van de nieuwe bestuurder rond het ondernemingsplan (via houtkoolschetsen en pentekeningen) en van de raad van toezicht (visie op toezicht in relatie tot netwerksamenwerking). De werkspanning binnen de raad van toezicht is gekanaliseerd door het opstellen van het toezichtkader (met bilaterale en plenaire sessies). Bij de afhechting van het toezichtkader werd de bestuurder nauwgezet betrokken. Om toch meer inzicht te verkrijgen in elkanders handelen als toezichthouder werd besloten om de (jaarlijkse) evaluatie van het functioneren als raad van toezicht te laten begeleiden door Het Geweten van Toezicht.

Vanuit het vertrekpunt dat evalueren raakt aan ‘leren’, vonden alle leden van de raad van toezicht het interessant om te ontdekken hoe het intuïtief leiderschap van eenieder zich verhoudt tot het geweten van toezicht.  Er is een voorstel gemaakt hoe wij als toezichthouders met concrete stappen in 2023 zouden worden begeleid: op individueel niveau (jezelf kennen) en op teamniveau (elkaar beter leren kennen). Om vooral te de wijze van acteren en reageren zichtbaar te maken, wanneer het spannende zaken betreft. Op basis van de ACT-methodiek verkreeg iedere toezichthouder een rapportage van zijn natuurlijke kracht, zijn prestatiekracht en zijn natuurlijk potentieel. Heel leerzaam om te weten dat prestatiekracht voor aangeleerde zaken betreft, die juist onder druk tot wat afwijkend gedrag kan gaan leiden. Terwijl het natuurlijk potentieel zich nog wat minder in het gedrag manifesteert, terwijl dit juist nog meer aangesproken zou kunnen worden.

Onder de deskundige begeleiding van de medewerkers van het Geweten van Toezicht werd vervolgens aan de hand van actuele vraagstukken geoefend met ‘gewetensvol’ toezichthouden. Het onbespreekbare bespreekbaar maken als het gaat om ieders motieven bij toezicht houden. De ‘Cirkel van teamkracht’, waarin ieders kwaliteiten samen kwamen, bood onmiddellijk twee uitkomsten. Beter je in de ander kunnen verplaatsen en beter van elkanders kwaliteiten gebruik kunnen maken.

De sessie als toezichthouders onderling had zo’n positieve uitwerking, dat vervolgens ook de bestuurder is verzocht om via de ACT-methodiek zijn kwaliteit te laten optekenen om deze ook in de ‘Cirkel van teamkracht’ op te nemen. De uitkomst hiervan werd weer in een sessie met de medewerkers van Geweten van Toezicht gedeeld. En opnieuw voelde alle deelnemers inclusief de bestuurder zich gesterkt om deze kennis met elkaar te delen en te gaan gebruiken. Zo transparant met elkaar omgaan past goed bij invulling geven aan complexe opgaven in het ondernemerschap. Het kan geen toeval zijn dat de naamsbekendheid van de welzijnsinstelling, de medewerkerstevredenheid en de omzetstijging positieve uitkomsten laten zien.

Joost Spithoven,
modern toezichthouder.

MAAK EEN OVERGANGSKABINET VOOR 2 JAAR!

Informateur Kim Putters is vanaf deze week met de politieke leiders in gesprek over de vorming van een extra parlementair kabinet. Met in het achterhoofd in ieder geval de opbrengsten van de gesprekken, die hij hierover vorige week met wetenschappers heeft gevoerd. In het huidige versplinterde politieke landschap lijkt in dat verband het vormen van een kabinet met de vier ministeries, die Kim Putters eerder bepleit heeft in zijn boek Veenbrand, nu een brug te ver. De partijen in de Tweede Kamer staan nog op een te grote afstand als het gaat om overkoepelend beleid voeren met het oog op BREDE WELKVAART, SOCIALE GELIJKHEID, LEVENSLOOP en DEMOCRATIE & RECHT.

Maar nu al het aantal ministeries beperken is zeker een optie. Wat te denken van een overgangskabinet voor 2 jaar met de volgende vier ministeries.
Op de eerste plaats het ministerie TOEN. Hierin worden zaken uit het verleden opgepakt, die nog om een afronding vragen. Denk met name aan de toeslagenaffaire en de reparaties als gevolg van de gaswinning in Groningen. Vanzelfsprekend is Dilan Yesilgöz vanuit de VVD hier de minister.

Daarnaast krijgen we het ministerie NU. Het gaat hier vooral om de grote onderwerpen klimaat, energie, natuurherstel, innovatie agrarische sector en CO2-reductie. Vanuit de BBB is Caroline van der Pas hiervoor als bewindsvrouwe de beste keuze.

Op het ministerie BINNENKORT kan Geert Wilders vanuit de PVV het best acteren op een paar taaie vraagstukken. Binnen Europa vanuit Nederland het immigratievraagstuk oplossen, de sociale woningvoorraad vergroten voor Nederlanders en de zorg voor met name de ouder wordende Nederlanders continueren.

Het vierde ministerie betreft ALGEMENE ZAKEN en is bedoeld voor de minister-president. Gelet op zijn inspanningen als voormalig informateur is Ronald Plasterk hiervoor de meest aangewezen persoon. Naast zijn rol als hoeder van deze ministersploeg is het verstandig om bij hem ook de defensietaken onder te brengen. Het is dan aan hem om binnen NAVO-verband de defensiebegroting in lijn daarmee op orde te brengen. Mogelijk treft hij daar binnenkort een bekende Nederlander als secretaris-generaal aan. Het kan helpen.

Het is vooral aan Kim Putters om in een gedoogconstructie aan Pieter Omtzigt van NSC de waakhondfunctie toe bedeeld te krijgen, als het gaat om het vertalen van fundamentele mensenrechten met bijbehorende vrijheden naar toekomstbestendige sociale contracten. Waarbij vooral de relatie tussen het persoonskapitaal en het sociaal kapitaal van Nederlanders naar een duurzaam niveau wordt getild.

Zoals gesteld wordt dit overgangskabinet gevormd voor 2 jaar. Dan zijn er weer verkiezingen. En de afspraak kan nu al worden gemaakt dat over twee jaar onder Kim Putters wel wordt overgegaan tot de vorming van de vier meer integrale ministeries, zoals hij deze in zijn boek ‘Veenbrand’ voor ogen heeft. In die twee jaar tijd kunnen dan alle politieke partijen laten zien hoe zij weten te bereiken dat burgers zich wel op een positieve manier door hen gehoord, gevoeld en begrepen weten.

Dit zal wel gepaard horen te gaan met meer interactie met burgers om met het juiste draagvlak te komen tot werkbare oplossingen voor bestaande en toekomstige maatschappelijke vraagstukken. Zeker een uitdaging voor de middenpartijen, om meer als volkspartijen voor de dag te komen.  Benieuwd of er dan op basis van de verkiezingsuitslag over twee jaar (weer) een parlementair meerderheidskabinet mogelijk is.

Doorontwikkeling Samenwerkingsverband O3 krijgt vorm

Met ingang van 1 november 2018 heeft Joost Spithoven zijn werkzaamheden als verandermanager bij het Samenwerkingsverband O3 beëindigd. De afgelopen maanden heeft hij in die rol meegewerkt aan het doorontwikkelen van de organisatie van O3 . Deze doorontwikkeling is er op gericht om met de professionals van O3 in gemeente Heusden – via de lokale netwerkorganisatie Bijeen – nog beter maatschappelijke vraagstukken te helpen oplossen en kansen van bewoners op meedoen te benutten. Meer lezen? >>  klik hier

 

 

Losmaken samensturing rond ‘kwetsbare’ ouderen Vitaliseren netwerken en empoweren betrokkenen

Inleiding

In het visiedocument ‘Een vitale samenleving is nooit blut!’ (oktober 2013) spreekt de gemeente Rhenen over de omslag van verzorgingsstaat naar een ‘doe-het-zelf-benadering‘. Een omslag waarbij de mensen niet langer de dragers van problemen zijn, maar vooral de eigenaars van oplossingen. Dat vraagt dus echt om een transformatie van de ‘maakbare samenleving’ naar een vitale samenleving, waar mensen zelf en met elkaar invulling geven aan samenleven in het sociale domein.

De kracht van deze vitale samenleving zit in de samenwerking tussen burgers onderling en in het verlengde daarvan tussen burgers, sociale professionals en de (lokale) overheid. Deze kracht ontwikkelt zich volgens ons (enkel) door te investeren in vertrouwen en wederkerigheid èn in de diverse netwerken waarin mensen actief zijn. Voor deze fundamentele verandering is het absoluut nodig dat gemeente en inwoners in een andere verhouding tot elkaar komen te staan èn dat zij elkaar anders willen gaan zien.

Kwetsbare ouderen

Oudere mensen horen in het beeld van de participatiesamenleving langer zelfstandig in hun eigen leefomgeving te kunnen verkeren. Dat lijkt op het eerste gezicht niet zo ingewikkeld als we ervan uitgaan dat veel ouderen graag zo lang mogelijk in hun eigen ‘habitat’. Aandachtspunt is dat zij met het ouder worden vaak wat beperkingen krijgen, minder krachtig zijn en/of slechter ter been worden. Meestal kunnen zij zich binnen hun eigen huishouden met de toename aan beperkingen nog wel redden; praktisch zaken oppakken rondom de woning of zichzelf naar buiten toe organiseren wordt langzamerhand moeilijker.

Hebben we hier te maken met een tam probleem, een complex probleem of een venijnig probleem?

Bij wijze van voorbeeld past de casuïstiek van een bejaarde vrouw, die haar huishouden en zichzelf keurig in stand weet te houden. En dat ondanks een oplopende huurschuld door de (te) hoge huursom. Helaas maakt een handicap aan haar benen dat zij zich niet meer zelfstandig naar buiten kan bewegen. Dat wordt voor haar een probleem, nu de voedselbank geen pakketten aan huis brengt. Deze oude mevrouw is aangewezen op de hulp van de buren of medewerking van andere vrijwilligers, als het gaat om het doen van deze belangrijke boodschap.

Probleemonderkenning

Is hier nu sprake van een probleem? En wie is de probleemhouder of zijn de probleemhouders?

Het antwoord hierop heeft te maken met de verschillende waardesystemen over ‘wat is goed leven’, die de personen in deze sociale context hanteren. Vaak gaan personen in de omgeving van deze (potentieel kwetsbare) oudere mevrouw vanuit hun referentiekader voor haar invullen wat wel of niet goed is. Essentieel in het nieuwe stelsel is dat –waar nodig – vooral met haar op basis van de dialoog verkend wordt wat haar invulling van ‘goed leven’ is, wat haar behoeften zijn en welke oplossingen voor haar passend zijn.

In het bovengenoemde voorbeeld heeft de oudere vrouw een levenssituatie gecreëerd, waarmee zij blijkbaar kan dealen. Haar hulpvraag van nu is dat zij hulp nodig heeft bij het ophalen van de voedselpakketten. Wanneer er niet verder met haar de dialoog wordt aangegaan, blijft het probleem zo klein. Terwijl een mogelijk volgend probleem zich gaat aandienen als ze over een paar jaar geen beroep meer kan doen op pakketten van de voedselbank.

Het is welhaast zeker dat de (over)bezorgde buren en het Sociaal Team vanuit verschillende waardensystemen naar deze situatie handelen. De buren zullen de situatie eerder als complex aanmerken dan het Sociaal Team. Is het mogelijk tot een gedeeld beeld te komen, waarop vanuit het juiste handelingsperspectief richting mevrouw meerwaarde geboden kan worden?

Zicht op vitaliseren sociale netwerken

Een sociaal netwerk wordt gedefinieerd als het ingebed zijn in een geheel van mensen met wie rechtstreeks min of meer duurzame banden worden onderhouden voor de vervulling van de dagelijkse levensbehoeften. Door deze onderlinge relaties draagt het sociaal netwerk in de regel bij aan het welzijn van mensen. Een sociaal netwerk is onder te verdelen in drie sectoren: verwanten, vriendschappelijke betrekkingen en maatschappelijke diensten.

De meeste mensen hebben een individueel sociaal netwerk dat bestaat uit personen die op hen lijken, qua positie, geloof, inrichting van het leven en inkomensniveau. Hun netwerk geeft ook uitdrukking aan hun identiteit. Ze vormen onderdeel van een groep mensen waar ze op lijken. ‘Mijn netwerk bestaat uit mensen die in hetzelfde schuitje zitten’. Een beperkt aantal mensen breekt door dit soort grenzen heen en benoemen dit als een kenmerk van hun informele netwerk. Netwerken kunnen ook teveel naar binnen gericht zijn, waar sommige mensen wel bij horen en anderen absoluut niet. Een groot netwerk is niet per definitie beter dan een klein netwerk. Voor sommige mensen is een klein netwerk bewust en gewild. Voor anderen is het een uitkomst van hun levensomstandigheden. Of een netwerk groot of klein is hangt af van het vermogen om sociale relaties op te bouwen, het regelmatig verhuizen, het ontbreken van vertrouwen in anderen, of beperkt zijn in je bewegingen door langdurig ziek zijn. Sterke banden in het eigen netwerk worden meestal als positief gezien, maar opvallend genoeg worden juist via zwakke banden bruggen geslagen naar andere netwerken. Bij sterke banden binnen het netwerk blijft de informatie daarbinnen. Juist in een uitgestrekt netwerk van zwakkere sociale contacten is er een veelheid en variatie aan informatie. Zwakke banden zijn waardevol voor informatieoverdracht[1]. Uit de interviews die Zwaantje van ’t Veer in Rhenen met individuen heeft gevoerd, blijkt overigens dat er maar weinig mensen zijn die overbruggend zijn tussen verschillende netwerken. Voor de meeste mensen bestaat het contact in de buurt uit ‘praatje over het tuinhek, op elkaars huis passen tijdens de vakantie, pakje aannemen dat bezorgd wordt’.

Met een sociaal netwerk wordt voorzien in vier behoeften: affectieve behoeften (waardering en erkenning), behoefte aan aansluiting, behoefte aan sociale zekerheid en materiële behoeften. Bij de ouder wordende mens lijken vooral de materiële behoeften opgeld te doen. Hoe valt dat mogelijk te organiseren?

Dit kan plaatsvinden langs twee sporen: met het toepassen van de sociaal netwerkmethodiek (inventariseren en analyseren van het sociaal netwerk) en het empoweren van mensen op verschillende niveaus.

Kijk op empoweren

Opvallend is dat de vraag ‘bij wie vraag je hulp?’ door velen beantwoord wordt met ‘dat doe ik eigenlijk niet, ik geef alleen hulp’. Hulp vragen gebeurt in eerste instantie binnen de kring van familie en vrienden. Tijdens bijeenkomsten met inwoners bleek het vragen om hulp lastig te zijn. Hier komt in aansluiting op en naast de sociale netwerkmethodiek, de behoefte aan empowerment om de hoek kijken.

Empoweren betekent letterlijk het verlenen van kracht of macht. Kracht op het voeren van regie over het eigen leven. Macht is vervolgens het beschikken over de hulpbronnen, die daarvoor nodig zijn. Het gaat daarbij om kennis, vaardigheden en…sociale contacten!

Er zijn verschillende niveaus van empowerment: het persoonlijke niveau, het gemeenschapsniveau en het organisatieniveau. Het is de bedoeling dat in de vitale samenleving mensen vanuit persoonlijk empowerment met een versterkte zelfregie gaan of blijven participeren in de samenleving (als het gemeenschapsniveau). De verschillende sociale netwerken kunnen daarbij een brugfunctie vervullen. Organisatie-powerment gaat in dat verband over de wijze waarop een organisatie zich kan empoweren, zodat de betrokken professionals zelf ervaring met empowerment krijgen en die ervaring weer kunnen inzetten bij het begeleiden van hulpbehoevende burgers. Deze vormen van empowerment liggen in elkaar verlengde en hebben invloed op elkaar. In deze is sociale cohesie belangrijk en het maken van verbindingen. Door daar voorwaarden voor te creëren en een impuls aan te geven ontstaan community-empowerment.

Meerwaarde ‘Wij-koppels’ in de Rhenense praktijk

Een praktisch voorbeeld van community-empowerment vormen de Wij-koppels. In de gemeente Rhenen is Stichting Alleman Welzijn in 2014 in overleg met diverse instellingen in het sociaal domein bij wijze van experiment gestart met het inzetten van Wij-koppels. Een Wij-koppel bestaat uit een professioneel welzijnswerker (in de rol als sociaal makelaar) en een vrijwillige burger; als koppel zetten zij zich in om verbindingen met mensen te maken op buurtniveau. Dit met de bedoeling om daar waar het nodig is direct te kunnen oefenen met het leggen van dwarsverbanden tussen bijvoorbeeld een hulpbehoevende oudere en beschikbare vrijwilligers. Met als uiteindelijke doelen:

– versterken van het sociaal kapitaal en sociale cohesie in buurten op basis van de dialoog;

– verbinden van mensen rond individuele hulpvragen (activering van de sociale infrastructuur);

– frequent, merkbaar en actief aanwezig zijn in de buurt om signalen te kunnen opvangen;

– juiste en tijdige doorverwijzing naar partners in het sociaal domein bij overstijgende vragen.

Op deze wijze stimuleren de Wij-koppels actief het zelf organiserend vermogen van de burgers. Op een laagdrempelige manier zijn zij bezig met het empoweren van individuele burgers en opbouwen van netwerken van burgers. Vervolgens zoeken de Wij-koppels de samenwerking met de informele en formele partners in de buurt om de werkwijzen op elkaar af te stemmen. De zorg gerelateerde vragen verwijst het Wij-koppel door naar de betrokken zorgpartners en in het geval van complexe problematiek (problemen in meerdere leefdomeinen) weten zij direct de weg naar het Sociaal Team te vinden.

Ook gaan de Wij-koppels aan de slag als zij signalen krijgen of opvangen. Daarin nemen de sociaal makelaars van de Welzijnsinstelling Alleman het voortouw. De signalen worden opgehaald door actief aanwezig te zijn op drukbezochte locaties. Op deze locaties worden ook bewoners ‘gescout’, die met hun talent een bijdrage kunnen en willen leveren (aan ouderen) in de buurt. De sociaal makelaar stimuleert hen om op grond van wederkerigheid en het gemeenschappelijke belang elkaar te ontmoeten en helpen.

Rol van de gemeente?

Het kleinschalige onderzoek naar de impact van sociale netwerken door Zwaantje van ’t Veer is uitgevoerd als mogelijke ondersteuning bij de veranderingen, die gemeente Rhenen voor ogen heeft in het sociale domein. Mede vanuit de gedachte dat de gemeente in ieder geval zorg wil dragen voor een sociaal vangnet. Hoewel dat direct de vraag opwerpt: voor wie is dat sociale vangnet dan (nog) bedoeld? Wat kunnen inwoners zelf of wat zouden inwoners met elkaar zelf horen te kunnen?

De invulling van de grenzen van het sociale vangnet is ingewikkeld, omdat de gemeente tegelijkertijd zoveel mogelijk voor individueel maatwerk kiest. Dat betekent dat het moeilijk is om in algemene termen aan te geven wat de grenzen van het sociale vangnet zijn of moeten zijn. Het zoeken van een antwoord naar de grenzen van het sociaal vangnet, gaat ook over de vraag ‘in wat voor samenleving willen we met elkaar leven?’. En bij de beantwoording van die vraag spelen duidelijk de verschillende waardesystemen een rol.

Met daarnaast de paradox van het sociaal domein: aan de ene kant wordt continuïteit van de organisatie van zorg en welzijn verwacht, terwijl aan de andere kant alle organisaties voorbereid moeten worden op een nieuwe periode waarin (herstel van) menselijke waardigheid, zelforganisatie en duurzaamheid kernwaarden zijn.

De in de inleiding genoemde perspectiefwissel naar de ‘doe-het-zelf-samenleving’ vraagt andere rollen en vooral een andere houding van de gemeente. Sturing geven aan de omslag naar deze nieuwe samenleving betekent vooral inspelen op de verschillende waardesystemen en de paradoxale ontwikkelingen. Waarbij steeds meer een beroep gedaan wordt op flexibiliteit en creativiteit van alle ‘spelers’, als er zich weer een onverwachte en soms fatale situatie in het sociaal domein voordoet. Het is juist de kracht van de gemeente als zij leefsystemen van mensen boven de organisatiesystemen stelt. Stoppen met bureaucratie boven menselijkheid en ‘verdraaide organisaties’. Bestuurders en professionals van de gemeenten kunnen invulling geven aan het hart op de juiste plek, het hoofd vol denkkracht voor innovatie en de handen daadwerkelijk uit de mouwen. Op deze wijze kan de gemeente beweging creëren met en tussen mensen, waarbij vooruitkijken en vergroten van deskundigheid gericht wordt op de gewenste veranderingen. Daarmee ontstaat samensturing. Het is aan de gemeente om steeds deze samensturing los te maken op de verschillende niveaus in de samenleving. Het vraagt dat de gemeente het steeds wat verder ‘loslaten’ combineert met een houding van betrokkenheid.

Daarnaast zijn de volgende acties nodig om samen met de inwoners te komen tot een Vitaal Rhenen:

  • De samenleving uitnodigen of zelfs uitdagen om bepaalde maatschappelijke opgaven op te pakken en daarbij aansluiting te zoeken;
  • Aansluiten bij bewegingen en initiatieven uit de samenleving die als hefboom kunnen werken als het gaat om een bepaald maatschappelijk vraagstuk verder te brengen;
  • Duidelijk uitdragen dat inwoners zelf met initiatieven kunnen komen, door voorbeelden van initiatieven te geven en/of initiatieven in de schijnwerper te zetten;
  • Co-creëren ofwel gezamenlijk optrekken om een bepaald initiatief tot uitvoering te brengen;
  • Aanwezig zijn op de plaats waar het gebeurt, werken met de mensen die het aangaat, handelen vanuit de energie, beelden en het overzicht van inwoners, zij zijn leidend in oplossingen en realisatie.

 

Maar ere wie ere toekomt: met de start en ondersteuning van het experiment Wij-koppels heeft de gemeente Rhenen samen met partners een belangrijke stap gezet op weg naar een dialoog met en tussen bewoners en het losmaken van samensturing in het sociaal domein. Daarmee komt het leveren van maatwerk aan de kwetsbaar wordende ouderen in de verschillende kernen in Rhenen weer dichterbij.

Maart 2015

Joost Spithoven & Zwaantje van ’t Veer

Aanbevolen literatuur:

  • Sterk met een vitaal netwerk; Maria Scheffers
  • Zelfsturing of samensturing; Kees Schilder en Joop Boukes
  •   zie Granovetter, 1973, The Strength of Weak Ties. American Journal of Sociology, p 1366)

Artsen bezorgd over kwaliteit jeugdzorg

Huisartsen vrezen dat zij kinderen niet meer kunnen doorverwijzen naar de juiste hulp als de jeugdzorg volgend jaar onder de gemeenten valt. Driekwart vreest dat gemeenten te weinig psychiatrische zorg voor kinderen inkopen.

Dat blijkt uit een peiling onder 875 leden van de Landelijke Huisartsen Vereniging (LHV). De eerste signalen dat het misgaat zijn er al, zegt LHV-voorzitter Steven van Eijck. ‘Een kind van wie je sterk vermoedt dat er adhd-problematiek speelt, verwijs je door naar een kinderpsychiater. Maar de laatste tijd krijgen huisartsen dit soort kinderen teruggestuurd door de ggz-instellingen met de boodschap: deze gevallen doen wij niet meer. Wie helpt zo’n kind dan wel?’

Het afwijzen van patiënten is volgens Van Eijck een teken dat de instellingen aan het voorsorteren zijn op de bezuinigingen. Als de gemeenten in 2015 verantwoordelijk worden voor de jeugdzorg, gaat het budget met 15 procent omlaag.

Er dreigt volgend jaar een enorme strijd tussen gemeenteambtenaren die moeten bezuinigen en huisartsen die goede zorg willen voor de kinderen uit hun praktijk. Juridisch gezien kunnen huisartsen doorverwijzen zoals het hun goeddunkt, ook straks onder de nieuwe jeugdwet. Maar gemeenten zagen aan de stoelpoten van die onafhankelijke ‘poortwachter’.

Maximum aan kinderen
Eerder hield de Volkskrant een enquête onder gemeenten met onder meer de vraag hoe zij denken de budgetkorting op de specialistische jeugdzorg voor jongeren met bijvoorbeeld zware psychische klachten of ernstige gedragsproblemen te realiseren. Ongeveer een kwart van de gemeenten antwoordde dat zij gaan werken met een maximumaantal kinderen dat mag worden doorverwezen naar dit type hulp. 13 procent eist dat een arts eerst toestemming vraagt aan de gemeente alvorens een jongere door te verwijzen.

‘Onbestaanbaar’, is het oordeel van Van Eijck. ‘Het kan niet zo zijn dat een ambtenaar op de stoel van de arts gaat zitten.’ Toch staat dit ook in een document van de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG). In een soort handleiding voor het op poten zetten van een jeugdzorgsysteem schrijft de VNG dat het sociale wijkteam (lees: een gemeentefunctionaris) vanaf 2015 altijd toestemming moet geven als een kind door een arts wordt doorverwezen naar een gespecialiseerde instelling.

Staatssecretaris Van Rijn van Volksgezondheid tikte de VNG hiervoor afgelopen week op de vingers. De onafhankelijke positie van de huisarts mag niet worden ondermijnd, stelt hij in antwoord op Kamervragen. De handleiding moet worden aangepast.

Maar al mag het dus kennelijk niet, een stad als Helmond is wel van plan de doorverwijzingen naar specialistische zorg vooraf te laten toetsen, zo laat een woordvoerster weten. Weliswaar niet door ambtenaren, maar door een ‘pool van experts uit de jeugdzorg’ onder verantwoordelijkheid van de gemeente. Meer steden overwegen dergelijke constructies, blijkt uit de enquête van de Volkskrant.

Gesprek met huisarts
‘Er zit een gat in de nieuwe wet’, zegt Corine Schuil, projectmanager jeugd in de gemeente Rhenen. ‘Hoe kunnen wij het aantal doorverwijzingen terugdringen, als de huisarts de vrijheid houdt om onbeperkt kinderen door te sturen naar de jeugd-ggz? Daarop weten wij het antwoord niet. We zijn in gesprek met huisartsen. Je zoekt naar een goede overlegmodus om een vinger aan de pols te houden.’

Van een goed gesprek is in de meeste gemeenten echter nog totaal geen sprake, althans niet volgens de 875 huisartsen die de LHV-enquête invulden. Tweederde van hen zegt dat er nog geen enkel contact is met de gemeente over de jeugdzorg.

De lokale bestuurders hebben geen realistisch beeld van de zorg die wordt geleverd aan kinderen, zegt 92 procent van de huisartsen. ‘Zo zijn er enkele huisartsen die speciale begeleiding bieden aan zwaar ontspoorde jongeren’, zegt Van Eijck. ‘Dat voorbeeld wordt door ambtenaren steeds aangehaald van: zo moet het. Maar dat gaat om slechts vijf huisartsen in Nederland die iets bijzonders konden opzetten met een speciale startsubsidie. De overige achtduizend huisartsen hebben die mogelijkheid en middelen niet. Dat moeten gemeenten zich wel realiseren.’

De Kleine Waarheid van Ons Doel

Woningstichting Ons Doel is een kleine woningcorporatie in Leiden. Zij staat op basis van haar presteren bekend als een sociale woningcorporatie. Wat zijn nu de consequenties van de uitvoering van het regeerakkoord VVD/PvdA voor Ons Doel? Aan welke knoppen kan Ons Doel nog echt draaien om te blijven functioneren als maatschappelijk ondernemer? Ben Noorlander (bestuurder) en Joost Spithoven (voorzitter raad van commissarissen) schetsen hun waarheidsbeeld voor de komende vier jaren.

Vertrekpunten Ons Doel

Ons Doel mag met ruim 2.500 woningen inmiddels en 28 medewerkers tot de kleinere corporaties gerekend worden. Alhoewel al langer de combinatie van oplopende kosten, nieuwe belastingen en heffingen in de sector de druk opvoert richting een nieuwe fusiegolf, kiest Ons Doel er voor zelfstandig te blijven. Juist vanuit het sociale standpunt dat het de beste waarborg is om verbonden te blijven met de huurders en lokale partners. Richting het honderdjarig bestaan in 2018 willen we bij Ons Doel:

  • focus houden op de kerntaken; voorzien in woningen voor (door)starters en ‘landers’ (senioren met en zonder zorgvraag);
  • samenwerking zoeken met partners bij de ondersteunende taken in de wijken; dan gaat het om (nieuwe) dienstverlening aan kwetsbare huurders op het vlak welzijn en zorg;
  • activiteiten (blijven) schrappen die niets toevoegen voor onze huurders en partners (buiten het bereik vallen van sociale huur, leefbaarheid, welzijn en zorg).

Al geruime tijd wordt gestuurd op een geleidelijke groei van het woningbezit van Ons Doel. Bestaand bezit verkopen om deze wijze een kasstroom aan geld op gang te brengen en houden, waarmee de nieuwbouwprojecten kunnen worden bekostigd.

Werkgebied Ons Doel

De agglomeratie Leiden, Leiderdorp, Zoeterwoude, Oegstgeest en Voorschoten vormt één woningmarkt. Ons Doel richt zich met sociale huurwoningen voor (door)starters en landers op een kwetsbaar segment in de woningmarkt:

  • landers, omdat er onvoldoende levensloopbestendige woningen die aan de huidige eisen van toe- en doorgankelijkheid voldoen;
  • starters, omdat er voor deze groep onvoldoende woningen beschikbaar komen bij gebrek aan betaalbare doorstromingsmogelijkheden;
  • doorstarters, omdat deze groep in staat gesteld moet worden om (opnieuw) een eerste stap in een zelfstandige wooncarrière te kunnen zetten.

Bij Ons Doel hebben wij niet de illusie dat wij mensen in hun hele wooncarrière aan ons kunnen binden. Doorstroming willen wij faciliteren met het bouwen van levensloopbestendige woningen. Onze keuze om uit het bestaande bezit de bestaande eengezinswoningen te verkopen aan (zittende) huurders, hangt samen met de focus op de landers, starters en doorstarters. Het vertrekpunt is (nog steeds) dat eengezinswoningen in beginsel in trek zijn bij doorstromende huurders. Deze eengezinswoningen bieden de kans voor huishoudens met een middeninkomen om een grondgebonden woning in Leiden te verwerven.

Ons Doel en wijkontwikkeling

Zoals zoveel woningcorporaties zet Ons Doel zich in voor schone, aantrekkelijke en veilige wijken, waar mensen van uiteenlopende achtergrond en leefstijl met elkaar kunnen leven. Iedereen doet mee: in werk, onderwijs, of als vrijwilliger. Ons Doel levert met menskracht en in contanten haar bijdragen aan het netwerk van organisaties die in de wijken actief zijn. Wijk- en buurtontwikkeling zijn bij uitstek het domein waarop de samenwerking invulling hoort te krijgen. Het is eerlijk gezegd ook het domein dat bewoners aan het terugveroveren zijn op de diverse instellingen. Ons Doel ziet een rol in het netwerk in de wijk(en), om het anders denken én anders werken samen met partners op een hoger plan te brengen. Het is hoog tijd voor het meer persoonlijke ‘eropaf’ dat is gebaseerd op wat mensen zelf (nog) kunnen en op wederzijds vertrouwen. Binnen de wijk is zorg- en welzijnsinstelling Libertas de belangrijkste partner van Ons Doel. Libertas Leiden en Ons Doel zijn nu gezamenlijk eigenaar van De Parelvissers. Een hoogbouwcomplex met zorgwoningen en specifieke voorzieningen voor ouderen. Ingespeeld op de zorgzwaartebehoefte kunnen de oudere bewoners op dezelfde plek op zichtzelf blijven. Het voornemen voor de komende jaren bestond om in Het Gebouw, de Lorentzhof en de Robijnhof eveneens met Libertas samen arrangementen voor wonen, zorg en welzijn aan te gaan bieden. Bij Ons Doel zet het nieuwe regeerakkoord dit voornemen nog meer onder druk.

Uitwerking Regeerakkoord

Met de verhuurdersheffing dragen de woningcorporaties als sector jaarlijks € 2 miljard af aan de staat. Aan deze afroming valt niet te tornen (financieel kader regeerakkoord). Voor Ons Doel loopt de heffing op tot bijna € 2 miljoen in 2017. De kennelijk achterliggende intentie van het Regeerakkoord is dat de corporatiesector gemarginaliseerd moet worden; qua volkshuisvestelijk segment (PvdA) en qua omvang (VVD). Vanuit die optiek wordt de directe aansturing van de gemeenten weer ingebracht. Het megalomane optreden (veel te risicovol opereren)van corporaties hoort te worden gekeerd en het moet afgelopen zijn met de exorbitante salarissen van bestuurders. Met het intensiveren en anders inkleden van het overleg met gemeente Leiden hebben wij geen moeite, het past in tijden van crisis om elkaar goed bij de les te houden. Ons Doel heeft geen risicovolle projecten of risicovolle beleggingen uitstaan. De salarissen en vergoedingen zijn binnen alle normen; net zoals de bedrijfslasten. En toch zijn wij jaarlijks aan het kijken waar we in kunnen snoeien. Ons Doel draagt net zoals alle andere corporaties wel bij aan de nadelige gevolgen van het risicovolle ondernemen van Vestia (derivaten) en WSG (grondpolitiek). Deze saneringsheffing voor de komende jaren legt extra beslag op de exploitatiemiddelen van Ons Doel.

Impact Regeerakkoord op Ons Doel

Bij Ons Doel stellen we ons op de lijn dat de verhuurdersheffing voor de komende vier jaar onontkoombaar is. De grondslag voor de heffing is door de dalende WOZ-waarden niet meer geldig, maar het bedrag is ingeboekt. Wij verwachten niet dat het nog verandert. Wij kunnen als sector geen mediastorm bewerkstelligen, die vergelijkbaar is met die van de inkomensafhankelijke zorgpremies. De verhuurdersheffing zet wel onmiddellijk onze eigen sociale taak onder druk. Om deze druk op te vangen kunnen wij in beginsel aan vier knoppen draaien. Het verhogen van de huren, stoppen met investeren (nieuwbouw), verkopen woningbezit en verlagen bedrijfslasten.

Waar wij vaak 80% van maximaal toegestane huur kiezen als huurniveau, zien wij dat huurverhogingen sneller naar de 100% zullen gaan. Die ruimte hebben wij ‘gelukkig’ nog wel; veel van onze collega’s elders in het land niet. Voor onze huurders met een laag inkomen zal deze verhoging naar verwachting niet gecompenseerd worden met een hogere huurtoeslag.

Maar zelfs als we deze financiële slag maken, verwachten we dat we nog (te) veel in onze financiële positie achteruit gaan. We hebben van het Centraal Fonds voor de Volkshuisvesting al het signaal gekregen dat met het toepassen van de verhuurdersheffing onze solvabiliteit onder druk komt te staan. We moeten binnenkort gaan bezien hoe we dit kunnen rechttrekken, zodat we aan langlopende verplichtingen kunnen voldoen en mogelijke verliezen kunnen opvangen.

Ons Doel rekende in haar begroting met een verkoop van 20 woningen per jaar over een periode van 5 jaar. Is een optimistische inschatting in de huidige markt. Dit alles om voor twee grote bouwprojecten de benodigde kasmiddelen vrij te maken. De verhuurdersheffing en de saneringsheffing zijn grote strepen door deze voornemens. Dit alles leidt ertoe dat we vrijwel zeker niet voldoende kasmiddelen kunnen gaan vrijmaken met de bijbehorende financiering voor alle geplande nieuwbouwprojecten (met name Lorentzhof en Robijnhof). Het betekent dat we minder nieuwe zorgwoningen gaan opleveren, waar (heel) veel vraag naar is. Dit is dan gelijk weer een kink in de kabel voor de doorstroming en macro gezien toch ook weer een tegenvaller voor de economie en de werkgelegenheid. In feite kondigt de rijksoverheid indirect een bouwstop af, die minder belastingopbrengsten oplevert en bouwvakkers de WW injaagt.

De afgelopen jaren zijn we al bezig met het drukken van de bedrijfslasten. En we houden het simpel. Nu is aanstaande dat we qua huisvesting gaan indikken. Meer medewerkers op (veel) minder vierkante meters. Daardoor kunnen we iedereen huisvesten op één etage en besparen door het opzeggen van de huur van de andere etage. In natuurlijk verloop van de medewerkers zit geen ruimte. We gaan nu met medewerkers praten over het (gedwongen) terugbrengen van de formatie van 28 naar 25 medewerkers. Geen goed vooruitzicht op medewerkersniveau en organisatieniveau.

Het toekomstbeeld van Ons Doel voor de komende vier jaar stemt ons echt somber. Zeker als je beseft dat we door het tekort aan vrijkomende middelen ons meer en meer moeten gaan terugtrekken uit de wijkontwikkeling (leefbaarheid) en het welzijnswerk. Vreemd hoor, eigenlijk voldoen we intrinsiek aan alle voorwaarden, die het regeerakkoord wil stellen aan sociale woningcorporaties. Toch lijkt een 100-jarig bestaan in 2018 opeens wel heel erg ver weg. Geldt dan toch als waarheid dat de kleintjes weer moeten lijden onder de grootheidswaan van anderen?

November 2012

Ben Noorlander & Joost Spithoven – Ons Doel

Wat wordt de grootste klimaatverandering?

De fysieke klimaatverandering lijkt zich vaak te verengen tot een strijd tussen alarmisten en sceptici. De vraag blijft dan hangen op het niveau of er wel of niet sprake is van een bedreiging. Er is blijkbaar een andere klimaatverandering nodig om anders met elkaar in gesprek te gaan over onze aardbol. Voor een deel lijkt ‘die klimaatverandering’ te worden versneld door de sfeer, waarin we als gevolg van de kredietcrisis in terecht zijn gekomen. Er ontstaat een ‘society 3.0’ en een duurzaam bedrijfsleven, die meer dan ooit zelf toe zijn aan de juiste inzichten. De wetenschap kan hier een vooraanstaande rol in vervullen. Vervolgens is het aan het politieke systeem om waar nodig dit te alloceren met beleid.

Is de aarde er voor ons of zijn wij er voor de aarde?

Rondom wereldvraagstukken houdt mij altijd de volgende vraag bezig: is de aarde er voor ons als mensen, of zijn wij er voor de aarde? Als je het bestaan van de aardbol (4,5 miljard jaar) afzet tegen ons menselijk bestaan (ruim 150.000 jaar), dan past bescheidenheid. Uitgaande van onze korte verblijf op aarde en respect voor evolutie en beschaving, vind ik zelf een dienende houding op zijn plaats. Maar deze vraagstelling is wel van belang om zicht te krijgen op de houding die mensen aannemen, als het gaat over de wijze van omgaan met problemen op onze aardbol. Volgens berekeningen rond de groei van de aarde (richting 9 miljard mensen), zou dit naar de maatstaf van het Amerikaanse consumentisme betekenen dat we dan 4 aardbollen nodig hebben. Waar halen we die aardbollen vandaan?

Zijn er reële, grote bedreigingen voor de aardbol?

In 2007 is ‘Het kleine boek over de 4 bedreigingen voor onze wereld!’ uitgebracht. De journalisten als makers van dit boek schetsen de gevaren, die voortvloeien uit vier hecht met elkaar samenhangende trends: klimaatverandering, concurrentie inzake hulpbronnen, buitenspel zetten van ontwikkelingslanden en wereldwijde militarisering. Het is goed om te bedenken dat terrorisme dat wereldwijd als het grootste gevaar wordt gezien, dus ook voortkomt uit de vier trends. Aan de ene kant biedt het kleine boek mij rust als ik de journaals en nieuwsrubrieken volg. De trends blijken naar mijn waarneming te kloppen. Aan de andere kant word ik onrustig van het feit dat op de diverse nationale en internationale podia moeilijk verbindingen tot stand komen tussen voor- en tegenstanders van de gevaren en de aanpak daarvan. Wetenschap, maatschappij, politiek en bedrijfsleven lijken vaak verkeer met elkaar verbonden, waardoor rond reële bedreigingen het oplossend vermogen ontbreekt.

Voor- of tegenstander van klimaatverandering?

De mogelijke verandering van het klimaat geldt als een mondiaal vraagstuk. Over de ‘staat’ van het klimaat en de eventuele ‘invloed’ van de mens op deze staat lopen de meningen uiteen. Als het gaat om deze staat dan is er blijkbaar geen herkenbaar gedeeld beeld (dashboard), geen als betrouwbaar ervaren probleemanalyse(s) en geen voldoend ontwarbaar onderscheid tussen natuurlijke variatie en menselijke invloed. Vanzelfsprekend maakt dat het last om met elkaar in gesprek te gaan over mogelijke oplossingsrichtingen voor negatieve gevolgen van de klimaatverandering. Zoals dan vaker het geval is bij een situatie van onzekerheid of een sfeer van onwelgevalligheid, blijft dan niet veel meer over dan welles/nietes of voor of tegen. Alsof er juist niet nog veel meer te ontdekken is. Net zomin als ik in een krachtenveld door anderen geduwd wil worden in de hoek van voor- of tegen de islam, wil ik rond serieuze bedreigingen van de aardbol enkel deel uitmaken van het kamp van de voor- of tegenstanders van de klimaatverandering. Op zoek naar een nieuwe werkelijkheid past het proces van zoeken naar oorzaken van de klimaatverandering, nadenken over effecten, zoeken naar beleid dat valt af te stemmen op deze effecten, met waar nodig het plegen van duurzame investeringen en verduurzamen van menselijk gedrag.

En de rol van de wetenschap?

De meerwaarde van de wetenschap – ook rondom klimaatverandering – omvat vier taken: early warning (agendavorming), afbakening zekerheid en onzekerheid, model- en scenariodenken en bevordering zindelijke discussie. En het moet gezegd: het zit de wetenschap dan niet helemaal mee. Achteraf geconstateerde fouten in (milieu)rapportage en fraude met feitelijke onderzoeksgegevens doen de betrouwbaarheid van de wetenschap geen goed. Maar het gaat niet om 100% zekerheid bieden; dat moet de wetenschap zich ook niet vanuit de politiek laten aanleunen. Het gaat om het delen van wetenschappelijke inzichten en uitkomsten, die als ‘getuigen-deskundigen’ door anderen in de dialoog kunnen worden betrokken bij de uitwerking van klimaatvraagstukken. De wetenschap kan op basis van een feitenrelaas inzichten bieden, die anderen argumenten als het gaat om de houding te bepalen en keuzes te maken. Het is vervolgens aan de politiek om deze keuzes te maken bij het alloceren van overheidsmiddelen en het is aan het bedrijfsleven en de samenleving om zelf conclusies te trekken rond de menselijke invloed en het gedrag. De wetenschap kan de effecten van de keuzes en het gedrag weer in beeld brengen bij de uitoefening van de genoemde wetenschapstaken. En het zal mij zeker helpen als de wetenschap het abstractieniveau van bijvoorbeeld de Visie 2050 van de World Business Council for Sutainabel Development, de Millenniumdoelen en TripleP-concepten en weet te verdiepen, verbinden en concretiseren met normeringen.

Is de tijd rijp voor een perspectiefwissel?

Zeker als gevolg van de kredietcrisis wordt meer en meer het gevoel gedeeld dat we ons (te) lang aan systemen met schijnzekerheden hebben vastgehouden. Langzaam komen we door de eerste vraag heen van “wie is er nog te vertrouwen?” op weg naar de tweede vraag “hoe kan ik hier zelf meer van aan de weet komen?” Volgens mij gaat dit ertoe leiden dit er toe dat steeds minder snel een discussie te snel zal ontaarden in een debat met voor- en tegenstanders. Na de financiële markt komen nu ook al de systeemwerking en hervorming van de arbeidsmarkt, woningmarkt, zorgmarkt en opleidingenmarkt aan de orde. Mijn inschatting is dat dit de kans vergroot om daarbij met institutionele en sociale innovaties de slag te maken naar duurzaamheid en de klimaatverandering. Er is al een maatschappelijk een beweging gaande waarbij welvaart omslaat naar welzijn, hebben naar zijn, genot naar geluk en ego naar eco. De moderne tijd met digitale kennisuitwisseling biedt inmiddels uitzicht op een Society 3.0; de creatieven gaan hun eigen spirituele bestaan opbouwen. Mijnverwachting is dat een duurzaam wereldwijd klimaat daar een belangrijke rol in gaat krijgen.

Nieuw klimaat met nieuwe contexten?

In het bedrijfsleven neemt volgens mij de stroming toe waarin gesproken wordt over waarde(n)creatie en commercië(de)ler werken. Cash en profit maken ruimte voor duurzaamheid en innovatie. Bedrijven gaan nationaal en internationaal nieuwe ontwikkelingspaden en nieuwe economieën kiezen. Het bijbehorende nieuwe leiderschap zal voorspoed en groei willen combineren met maatschappelijk verantwoord ondernemen. De (internationale) wetenschap kan het bedrijfsleven behulpzaam zijn met modellen en voorbeelden van waarde(n)creatie, inclusief de invulling van Triple E (economy of scale, scope & time).

Onze maatschappij is zich aan het kantelen. Deels gedwongen door een crisissituatie met bezuinigingen, maar deels ook door inmiddels falende systemen en de groeiende behoefte aan nieuwe perspectieven. Mensen willen minder last hebben van alle systeemwerelden van organisaties en weer met andere mensen gaan bouwen aan hun gezamenlijke leefwereld. Basisbehoeften zoals gezondheid, leefbaarheid en  duurzaamheid komen centraal te staan…..en men zal daar zelf ook op willen organiseren. Op het intermenselijk niveau wordt al gesproken over de 8P’s; people, peace, planet, perspective, power, proud, priority en profit. Kenniscreatie en kennisdeling worden daarbij met de nieuwe communicatiemiddelen belangrijker dan ooit. En zoals de Occupy-beweging een wereldwijde reactie is op een verdelingsvraagstuk, zo verwacht ik dat mensen vanuit zelforganisatieoverwegingen signalen op gaan halen, die raken aan de fysieke klimaatverandering. Vooral de wetenschap kan zorgdragen dat daarbij de goede insteek voor informatievoorziening gekozen wordt (think global, act local!).

Rest nog het politieke systeem. Op basis van ervaring niet bij uitstek de omgeving, die zichzelf snel verandert. Op tal van onderwerpen blijkt het politieke debat meer stuk dan heel te maken. Excellente besluitvorming organiseren en regisseren is nog steeds lastig. Maar als de ‘klimaatveranderingen’ zich in het bedrijfsleven en de samenleving doorzetten, gaat het politieke systeem zich ook opnieuw richten. Zeker bij de grootschalige onderwerpen en wereldvraagstukken, ligt het voor mij voor de hand dat er dan een politiek proces wordt georganiseerd met agendavorming en keuzevorming, waarbinnen de wetenschap een duidelijke plek heeft. Puur om de meerwaarde van de wetenschap met de eerdergenoemde vier taken beter te borgen, dan nu het geval is. En juist als dit heel transparant gebeurt, biedt het de mogelijkheid voor een betere allocatie van beleid door de (politieke) overheid. Wie weet groeit er dan ook politiek breed het inzicht dat wij er zijn voor het doorgeven van een nog mooiere aardbol! 

Mr Joost P.A. Spithoven

19 november 2011