Artsen bezorgd over kwaliteit jeugdzorg

Huisartsen vrezen dat zij kinderen niet meer kunnen doorverwijzen naar de juiste hulp als de jeugdzorg volgend jaar onder de gemeenten valt. Driekwart vreest dat gemeenten te weinig psychiatrische zorg voor kinderen inkopen.

Dat blijkt uit een peiling onder 875 leden van de Landelijke Huisartsen Vereniging (LHV). De eerste signalen dat het misgaat zijn er al, zegt LHV-voorzitter Steven van Eijck. ‘Een kind van wie je sterk vermoedt dat er adhd-problematiek speelt, verwijs je door naar een kinderpsychiater. Maar de laatste tijd krijgen huisartsen dit soort kinderen teruggestuurd door de ggz-instellingen met de boodschap: deze gevallen doen wij niet meer. Wie helpt zo’n kind dan wel?’

Het afwijzen van patiënten is volgens Van Eijck een teken dat de instellingen aan het voorsorteren zijn op de bezuinigingen. Als de gemeenten in 2015 verantwoordelijk worden voor de jeugdzorg, gaat het budget met 15 procent omlaag.

Er dreigt volgend jaar een enorme strijd tussen gemeenteambtenaren die moeten bezuinigen en huisartsen die goede zorg willen voor de kinderen uit hun praktijk. Juridisch gezien kunnen huisartsen doorverwijzen zoals het hun goeddunkt, ook straks onder de nieuwe jeugdwet. Maar gemeenten zagen aan de stoelpoten van die onafhankelijke ‘poortwachter’.

Maximum aan kinderen
Eerder hield de Volkskrant een enquête onder gemeenten met onder meer de vraag hoe zij denken de budgetkorting op de specialistische jeugdzorg voor jongeren met bijvoorbeeld zware psychische klachten of ernstige gedragsproblemen te realiseren. Ongeveer een kwart van de gemeenten antwoordde dat zij gaan werken met een maximumaantal kinderen dat mag worden doorverwezen naar dit type hulp. 13 procent eist dat een arts eerst toestemming vraagt aan de gemeente alvorens een jongere door te verwijzen.

‘Onbestaanbaar’, is het oordeel van Van Eijck. ‘Het kan niet zo zijn dat een ambtenaar op de stoel van de arts gaat zitten.’ Toch staat dit ook in een document van de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG). In een soort handleiding voor het op poten zetten van een jeugdzorgsysteem schrijft de VNG dat het sociale wijkteam (lees: een gemeentefunctionaris) vanaf 2015 altijd toestemming moet geven als een kind door een arts wordt doorverwezen naar een gespecialiseerde instelling.

Staatssecretaris Van Rijn van Volksgezondheid tikte de VNG hiervoor afgelopen week op de vingers. De onafhankelijke positie van de huisarts mag niet worden ondermijnd, stelt hij in antwoord op Kamervragen. De handleiding moet worden aangepast.

Maar al mag het dus kennelijk niet, een stad als Helmond is wel van plan de doorverwijzingen naar specialistische zorg vooraf te laten toetsen, zo laat een woordvoerster weten. Weliswaar niet door ambtenaren, maar door een ‘pool van experts uit de jeugdzorg’ onder verantwoordelijkheid van de gemeente. Meer steden overwegen dergelijke constructies, blijkt uit de enquête van de Volkskrant.

Gesprek met huisarts
‘Er zit een gat in de nieuwe wet’, zegt Corine Schuil, projectmanager jeugd in de gemeente Rhenen. ‘Hoe kunnen wij het aantal doorverwijzingen terugdringen, als de huisarts de vrijheid houdt om onbeperkt kinderen door te sturen naar de jeugd-ggz? Daarop weten wij het antwoord niet. We zijn in gesprek met huisartsen. Je zoekt naar een goede overlegmodus om een vinger aan de pols te houden.’

Van een goed gesprek is in de meeste gemeenten echter nog totaal geen sprake, althans niet volgens de 875 huisartsen die de LHV-enquête invulden. Tweederde van hen zegt dat er nog geen enkel contact is met de gemeente over de jeugdzorg.

De lokale bestuurders hebben geen realistisch beeld van de zorg die wordt geleverd aan kinderen, zegt 92 procent van de huisartsen. ‘Zo zijn er enkele huisartsen die speciale begeleiding bieden aan zwaar ontspoorde jongeren’, zegt Van Eijck. ‘Dat voorbeeld wordt door ambtenaren steeds aangehaald van: zo moet het. Maar dat gaat om slechts vijf huisartsen in Nederland die iets bijzonders konden opzetten met een speciale startsubsidie. De overige achtduizend huisartsen hebben die mogelijkheid en middelen niet. Dat moeten gemeenten zich wel realiseren.’