Losmaken samensturing rond ‘kwetsbare’ ouderen Vitaliseren netwerken en empoweren betrokkenen

Inleiding

In het visiedocument ‘Een vitale samenleving is nooit blut!’ (oktober 2013) spreekt de gemeente Rhenen over de omslag van verzorgingsstaat naar een ‘doe-het-zelf-benadering‘. Een omslag waarbij de mensen niet langer de dragers van problemen zijn, maar vooral de eigenaars van oplossingen. Dat vraagt dus echt om een transformatie van de ‘maakbare samenleving’ naar een vitale samenleving, waar mensen zelf en met elkaar invulling geven aan samenleven in het sociale domein.

De kracht van deze vitale samenleving zit in de samenwerking tussen burgers onderling en in het verlengde daarvan tussen burgers, sociale professionals en de (lokale) overheid. Deze kracht ontwikkelt zich volgens ons (enkel) door te investeren in vertrouwen en wederkerigheid èn in de diverse netwerken waarin mensen actief zijn. Voor deze fundamentele verandering is het absoluut nodig dat gemeente en inwoners in een andere verhouding tot elkaar komen te staan èn dat zij elkaar anders willen gaan zien.

Kwetsbare ouderen

Oudere mensen horen in het beeld van de participatiesamenleving langer zelfstandig in hun eigen leefomgeving te kunnen verkeren. Dat lijkt op het eerste gezicht niet zo ingewikkeld als we ervan uitgaan dat veel ouderen graag zo lang mogelijk in hun eigen ‘habitat’. Aandachtspunt is dat zij met het ouder worden vaak wat beperkingen krijgen, minder krachtig zijn en/of slechter ter been worden. Meestal kunnen zij zich binnen hun eigen huishouden met de toename aan beperkingen nog wel redden; praktisch zaken oppakken rondom de woning of zichzelf naar buiten toe organiseren wordt langzamerhand moeilijker.

Hebben we hier te maken met een tam probleem, een complex probleem of een venijnig probleem?

Bij wijze van voorbeeld past de casuïstiek van een bejaarde vrouw, die haar huishouden en zichzelf keurig in stand weet te houden. En dat ondanks een oplopende huurschuld door de (te) hoge huursom. Helaas maakt een handicap aan haar benen dat zij zich niet meer zelfstandig naar buiten kan bewegen. Dat wordt voor haar een probleem, nu de voedselbank geen pakketten aan huis brengt. Deze oude mevrouw is aangewezen op de hulp van de buren of medewerking van andere vrijwilligers, als het gaat om het doen van deze belangrijke boodschap.

Probleemonderkenning

Is hier nu sprake van een probleem? En wie is de probleemhouder of zijn de probleemhouders?

Het antwoord hierop heeft te maken met de verschillende waardesystemen over ‘wat is goed leven’, die de personen in deze sociale context hanteren. Vaak gaan personen in de omgeving van deze (potentieel kwetsbare) oudere mevrouw vanuit hun referentiekader voor haar invullen wat wel of niet goed is. Essentieel in het nieuwe stelsel is dat –waar nodig – vooral met haar op basis van de dialoog verkend wordt wat haar invulling van ‘goed leven’ is, wat haar behoeften zijn en welke oplossingen voor haar passend zijn.

In het bovengenoemde voorbeeld heeft de oudere vrouw een levenssituatie gecreëerd, waarmee zij blijkbaar kan dealen. Haar hulpvraag van nu is dat zij hulp nodig heeft bij het ophalen van de voedselpakketten. Wanneer er niet verder met haar de dialoog wordt aangegaan, blijft het probleem zo klein. Terwijl een mogelijk volgend probleem zich gaat aandienen als ze over een paar jaar geen beroep meer kan doen op pakketten van de voedselbank.

Het is welhaast zeker dat de (over)bezorgde buren en het Sociaal Team vanuit verschillende waardensystemen naar deze situatie handelen. De buren zullen de situatie eerder als complex aanmerken dan het Sociaal Team. Is het mogelijk tot een gedeeld beeld te komen, waarop vanuit het juiste handelingsperspectief richting mevrouw meerwaarde geboden kan worden?

Zicht op vitaliseren sociale netwerken

Een sociaal netwerk wordt gedefinieerd als het ingebed zijn in een geheel van mensen met wie rechtstreeks min of meer duurzame banden worden onderhouden voor de vervulling van de dagelijkse levensbehoeften. Door deze onderlinge relaties draagt het sociaal netwerk in de regel bij aan het welzijn van mensen. Een sociaal netwerk is onder te verdelen in drie sectoren: verwanten, vriendschappelijke betrekkingen en maatschappelijke diensten.

De meeste mensen hebben een individueel sociaal netwerk dat bestaat uit personen die op hen lijken, qua positie, geloof, inrichting van het leven en inkomensniveau. Hun netwerk geeft ook uitdrukking aan hun identiteit. Ze vormen onderdeel van een groep mensen waar ze op lijken. ‘Mijn netwerk bestaat uit mensen die in hetzelfde schuitje zitten’. Een beperkt aantal mensen breekt door dit soort grenzen heen en benoemen dit als een kenmerk van hun informele netwerk. Netwerken kunnen ook teveel naar binnen gericht zijn, waar sommige mensen wel bij horen en anderen absoluut niet. Een groot netwerk is niet per definitie beter dan een klein netwerk. Voor sommige mensen is een klein netwerk bewust en gewild. Voor anderen is het een uitkomst van hun levensomstandigheden. Of een netwerk groot of klein is hangt af van het vermogen om sociale relaties op te bouwen, het regelmatig verhuizen, het ontbreken van vertrouwen in anderen, of beperkt zijn in je bewegingen door langdurig ziek zijn. Sterke banden in het eigen netwerk worden meestal als positief gezien, maar opvallend genoeg worden juist via zwakke banden bruggen geslagen naar andere netwerken. Bij sterke banden binnen het netwerk blijft de informatie daarbinnen. Juist in een uitgestrekt netwerk van zwakkere sociale contacten is er een veelheid en variatie aan informatie. Zwakke banden zijn waardevol voor informatieoverdracht[1]. Uit de interviews die Zwaantje van ’t Veer in Rhenen met individuen heeft gevoerd, blijkt overigens dat er maar weinig mensen zijn die overbruggend zijn tussen verschillende netwerken. Voor de meeste mensen bestaat het contact in de buurt uit ‘praatje over het tuinhek, op elkaars huis passen tijdens de vakantie, pakje aannemen dat bezorgd wordt’.

Met een sociaal netwerk wordt voorzien in vier behoeften: affectieve behoeften (waardering en erkenning), behoefte aan aansluiting, behoefte aan sociale zekerheid en materiële behoeften. Bij de ouder wordende mens lijken vooral de materiële behoeften opgeld te doen. Hoe valt dat mogelijk te organiseren?

Dit kan plaatsvinden langs twee sporen: met het toepassen van de sociaal netwerkmethodiek (inventariseren en analyseren van het sociaal netwerk) en het empoweren van mensen op verschillende niveaus.

Kijk op empoweren

Opvallend is dat de vraag ‘bij wie vraag je hulp?’ door velen beantwoord wordt met ‘dat doe ik eigenlijk niet, ik geef alleen hulp’. Hulp vragen gebeurt in eerste instantie binnen de kring van familie en vrienden. Tijdens bijeenkomsten met inwoners bleek het vragen om hulp lastig te zijn. Hier komt in aansluiting op en naast de sociale netwerkmethodiek, de behoefte aan empowerment om de hoek kijken.

Empoweren betekent letterlijk het verlenen van kracht of macht. Kracht op het voeren van regie over het eigen leven. Macht is vervolgens het beschikken over de hulpbronnen, die daarvoor nodig zijn. Het gaat daarbij om kennis, vaardigheden en…sociale contacten!

Er zijn verschillende niveaus van empowerment: het persoonlijke niveau, het gemeenschapsniveau en het organisatieniveau. Het is de bedoeling dat in de vitale samenleving mensen vanuit persoonlijk empowerment met een versterkte zelfregie gaan of blijven participeren in de samenleving (als het gemeenschapsniveau). De verschillende sociale netwerken kunnen daarbij een brugfunctie vervullen. Organisatie-powerment gaat in dat verband over de wijze waarop een organisatie zich kan empoweren, zodat de betrokken professionals zelf ervaring met empowerment krijgen en die ervaring weer kunnen inzetten bij het begeleiden van hulpbehoevende burgers. Deze vormen van empowerment liggen in elkaar verlengde en hebben invloed op elkaar. In deze is sociale cohesie belangrijk en het maken van verbindingen. Door daar voorwaarden voor te creëren en een impuls aan te geven ontstaan community-empowerment.

Meerwaarde ‘Wij-koppels’ in de Rhenense praktijk

Een praktisch voorbeeld van community-empowerment vormen de Wij-koppels. In de gemeente Rhenen is Stichting Alleman Welzijn in 2014 in overleg met diverse instellingen in het sociaal domein bij wijze van experiment gestart met het inzetten van Wij-koppels. Een Wij-koppel bestaat uit een professioneel welzijnswerker (in de rol als sociaal makelaar) en een vrijwillige burger; als koppel zetten zij zich in om verbindingen met mensen te maken op buurtniveau. Dit met de bedoeling om daar waar het nodig is direct te kunnen oefenen met het leggen van dwarsverbanden tussen bijvoorbeeld een hulpbehoevende oudere en beschikbare vrijwilligers. Met als uiteindelijke doelen:

– versterken van het sociaal kapitaal en sociale cohesie in buurten op basis van de dialoog;

– verbinden van mensen rond individuele hulpvragen (activering van de sociale infrastructuur);

– frequent, merkbaar en actief aanwezig zijn in de buurt om signalen te kunnen opvangen;

– juiste en tijdige doorverwijzing naar partners in het sociaal domein bij overstijgende vragen.

Op deze wijze stimuleren de Wij-koppels actief het zelf organiserend vermogen van de burgers. Op een laagdrempelige manier zijn zij bezig met het empoweren van individuele burgers en opbouwen van netwerken van burgers. Vervolgens zoeken de Wij-koppels de samenwerking met de informele en formele partners in de buurt om de werkwijzen op elkaar af te stemmen. De zorg gerelateerde vragen verwijst het Wij-koppel door naar de betrokken zorgpartners en in het geval van complexe problematiek (problemen in meerdere leefdomeinen) weten zij direct de weg naar het Sociaal Team te vinden.

Ook gaan de Wij-koppels aan de slag als zij signalen krijgen of opvangen. Daarin nemen de sociaal makelaars van de Welzijnsinstelling Alleman het voortouw. De signalen worden opgehaald door actief aanwezig te zijn op drukbezochte locaties. Op deze locaties worden ook bewoners ‘gescout’, die met hun talent een bijdrage kunnen en willen leveren (aan ouderen) in de buurt. De sociaal makelaar stimuleert hen om op grond van wederkerigheid en het gemeenschappelijke belang elkaar te ontmoeten en helpen.

Rol van de gemeente?

Het kleinschalige onderzoek naar de impact van sociale netwerken door Zwaantje van ’t Veer is uitgevoerd als mogelijke ondersteuning bij de veranderingen, die gemeente Rhenen voor ogen heeft in het sociale domein. Mede vanuit de gedachte dat de gemeente in ieder geval zorg wil dragen voor een sociaal vangnet. Hoewel dat direct de vraag opwerpt: voor wie is dat sociale vangnet dan (nog) bedoeld? Wat kunnen inwoners zelf of wat zouden inwoners met elkaar zelf horen te kunnen?

De invulling van de grenzen van het sociale vangnet is ingewikkeld, omdat de gemeente tegelijkertijd zoveel mogelijk voor individueel maatwerk kiest. Dat betekent dat het moeilijk is om in algemene termen aan te geven wat de grenzen van het sociale vangnet zijn of moeten zijn. Het zoeken van een antwoord naar de grenzen van het sociaal vangnet, gaat ook over de vraag ‘in wat voor samenleving willen we met elkaar leven?’. En bij de beantwoording van die vraag spelen duidelijk de verschillende waardesystemen een rol.

Met daarnaast de paradox van het sociaal domein: aan de ene kant wordt continuïteit van de organisatie van zorg en welzijn verwacht, terwijl aan de andere kant alle organisaties voorbereid moeten worden op een nieuwe periode waarin (herstel van) menselijke waardigheid, zelforganisatie en duurzaamheid kernwaarden zijn.

De in de inleiding genoemde perspectiefwissel naar de ‘doe-het-zelf-samenleving’ vraagt andere rollen en vooral een andere houding van de gemeente. Sturing geven aan de omslag naar deze nieuwe samenleving betekent vooral inspelen op de verschillende waardesystemen en de paradoxale ontwikkelingen. Waarbij steeds meer een beroep gedaan wordt op flexibiliteit en creativiteit van alle ‘spelers’, als er zich weer een onverwachte en soms fatale situatie in het sociaal domein voordoet. Het is juist de kracht van de gemeente als zij leefsystemen van mensen boven de organisatiesystemen stelt. Stoppen met bureaucratie boven menselijkheid en ‘verdraaide organisaties’. Bestuurders en professionals van de gemeenten kunnen invulling geven aan het hart op de juiste plek, het hoofd vol denkkracht voor innovatie en de handen daadwerkelijk uit de mouwen. Op deze wijze kan de gemeente beweging creëren met en tussen mensen, waarbij vooruitkijken en vergroten van deskundigheid gericht wordt op de gewenste veranderingen. Daarmee ontstaat samensturing. Het is aan de gemeente om steeds deze samensturing los te maken op de verschillende niveaus in de samenleving. Het vraagt dat de gemeente het steeds wat verder ‘loslaten’ combineert met een houding van betrokkenheid.

Daarnaast zijn de volgende acties nodig om samen met de inwoners te komen tot een Vitaal Rhenen:

  • De samenleving uitnodigen of zelfs uitdagen om bepaalde maatschappelijke opgaven op te pakken en daarbij aansluiting te zoeken;
  • Aansluiten bij bewegingen en initiatieven uit de samenleving die als hefboom kunnen werken als het gaat om een bepaald maatschappelijk vraagstuk verder te brengen;
  • Duidelijk uitdragen dat inwoners zelf met initiatieven kunnen komen, door voorbeelden van initiatieven te geven en/of initiatieven in de schijnwerper te zetten;
  • Co-creëren ofwel gezamenlijk optrekken om een bepaald initiatief tot uitvoering te brengen;
  • Aanwezig zijn op de plaats waar het gebeurt, werken met de mensen die het aangaat, handelen vanuit de energie, beelden en het overzicht van inwoners, zij zijn leidend in oplossingen en realisatie.

 

Maar ere wie ere toekomt: met de start en ondersteuning van het experiment Wij-koppels heeft de gemeente Rhenen samen met partners een belangrijke stap gezet op weg naar een dialoog met en tussen bewoners en het losmaken van samensturing in het sociaal domein. Daarmee komt het leveren van maatwerk aan de kwetsbaar wordende ouderen in de verschillende kernen in Rhenen weer dichterbij.

Maart 2015

Joost Spithoven & Zwaantje van ’t Veer

Aanbevolen literatuur:

  • Sterk met een vitaal netwerk; Maria Scheffers
  • Zelfsturing of samensturing; Kees Schilder en Joop Boukes
  •   zie Granovetter, 1973, The Strength of Weak Ties. American Journal of Sociology, p 1366)